Wit met zwarte veren, rode stelten en dito bek. Ik let deze week extra op ooievaars. Niet alleen vanwege de jaarlijkse telling. Schijnbaar brengen ze geluk.
Tenminste, dat is van oudsher het verhaal dat over ooievaars gaat. Ik ben dan niet bijgelovig, maar houd mezelf als het uitkomt graag voor de gek. Bij ons thuis wordt deze mythe daarom stevig omarmd. Als mijn man en ik naar een thuiswedstrijd van FC Den Haag fietsen, daalt er in de weilanden langs het Schrepelpad wel eens een ooievaar neer. Eén is al een goed teken. Zijn het er meer, dan is de overwinning een feit.
Helaas trekt het Haagse elftal zich van geluksvogels niet altijd iets aan. En voel ik na de wedstrijd dezelfde teleurstelling als vroeger bij mijn vader op de achterbank. Die beweerde dat mijn broertje en ik voor groen licht op onze navel moesten drukken, maar alleen als hij het zei. Toen we de leeftijd kregen waarop vaders commando niet heilig is, kwamen we erachter dat het onzin was.
Toch drukten we jaren door én ben ik nog steeds blij als ik dicht bij het stadion een ooievaar zie. Dus ging de discussie bij ons thuis een tikkie verder. Wat als die vogel in de woonkamer wordt gespot?
Levend ging dat nooit gebeuren en dood alleen mits opgezet, maar geluksvogels beschiet je niet. We moesten op zoek naar een verongelukt exemplaar, maar waar vind je die? In onze tuin, misschien. Vorige week sprak ik een Schipluidenaar bij wie een zeldzaam goudhaantje tegen het raam aanvloog. Hartstikke dood maar prachtig, dus vroor hij hem in als cadeau voor zijn beste vriend – die nogal van het opzetten is.
Een geprepareerde ooievaar is mooi, maar doet me ook denken aan de opgezette rottweiler van de Haagse familie Massing uit het tv-programma Groeten terug.
Dat roerloze huisdier joeg de Namibische Himba-stam die bij hen op uitwisseling was de stuipen op het lijf. Niet dat wij vaak Himba’s over de vloer hebben, maar van opzetten hebben we toch afgezien. Een pluche ooievaar is het alternatief.
Bron: ad